Verhuur van woonruimten, detailhandelsruimten, overige bedrijfsruimten en kantoren
Binnen het huurrecht wordt er onderscheid gemaakt tussen drie vormen van verhuur van onroerende zaken. Dit onderscheid is van belang omdat voor elke van deze drie vormen verschillende rechtsregels gelden. Er zijn basisregels, die gelden voor alle huurovereenkomsten en er zijn specifieke regels die gelden voor de drie verschillende huurrecht regimes. De drie verschillende huurregimes zien op de verhuur van woonruimten (titel 7.4.5 BW), de verhuur van detailhandelsruimten in (titel 7.4.6 BW), en de verhuur van overige bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW. Hieronder wordt kort uiteengezet wat de drie verschillende verhuurregimes inhouden.
Verhuur van woonruimte
Afdeling 5 van boek 7 BW is alleen van toepassing op de verhuur van woonruimte. Het is daarom belangrijk om te weten wat de wet verstaat onder woonruimte. Onder woonruimte wordt verstaan (art. 7:233 BW) een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats. Onder een zelfstandige woning wordt verstaan (artikel 7:234 BW) een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. Onder een woonwagen wordt verstaan (art. 7:235 BW) een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats, in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend. Onder een standplaats wordt verstaan (art. 7:236 BW) een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
In artikel 7:232 BW worden voorts nog een aantal uitzonderingen of uitsluitingen uiteengezet. Zo bepaalt dit artikel dat de regels in afdeling 5 niet van toepassing zijn op huur welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Daarbij moet dan gedacht worden aan de huur van een vakantiewoning. Daarnaast bepaalt dit artikel dat indien het gaat om een onzelfstandige woonruimte en waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft en waarin niet eerder aan dezelfde huurder deze of andere woonruimte is verhuurd geweest, de eerste negen maanden na het ingaan van de overeenkomst een aantal bepalingen van deze afdeling niet van toepassing zijn (artikelen 206 lid 3, 270, 271 lid 4, 272, 273, 274, 275, 276, 277 en 281) . Na het verstrijken van deze 9 maanden zijn al deze artikelen dus wel van toepassing. Als laatste uitzondering bepaalt lid 4 van dit artikel dat een aantal bepalingen van deze afdeling niet van toepassing zijn (artikelen 206 lid 3, 269 lid 1 en 2, 270, 271 tot en met 277, 278 leden 1 en 2 en 281) indien er sprake is van huur van woonruimte in gebouwen, welke aan een gemeente toebehoren en ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voor afbraak zijn bestemd (slooppand).
Verhuur van detailhandelsruimte (bedrijfsruimte)
De verhuur van detailhandelsruimte wordt in de wet aangemerkt als de verhuur van bedrijfsruimte. Deze term dient dus niet verward te worden met de bedrijfsruimte zoals wordt bedoelt onder artikel 7:230a BW. Dit laatst artikel ziet op bedrijfsruimte in de zin van kantoren en andere bedrijfsruimte. Onder bedrijfsruimte wordt verstaan (art. 7:290 BW) a. een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is. Of een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan die krachtens zulk een overeenkomst bestemd is voor de uitoefening van een hotelbedrijf. Of een onroerende zaak die krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een kampeerbedrijf. Daarnaast worden ook de onroerende aanhorigheden, de bij het een en ander behorende grond en de, mede gelet op de bestemming van die bedrijfsruimte, afhankelijke woning gerekend tot de verhuur van detailhandelsruimte.
Overige bedrijfsruimte en kantoren
De laatste categorie ziet op de verhuur van overige bedrijfsruimte en kantoren. Wat onder deze categorie valt wordt uiteengezet in artikel 7:230a BW. In dit artikel staat dat er sprake is van de verhuur van overige bedrijfsruimte en kantoren wanneer het gaat om een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de professionele uitoefening van een beroep (kantoor) of bedrijf (fabriekshal, opslagplaats, kantoor e.d.) en niet als een detailhandelsruimte in de zin van afdeling 7.4.6 BW of een hoeve in de zin van de Pachtwet kan worden aangemerkt (art. 7:230a BW). Ook hier behoren de onroerende aanhorigheden, de omliggende grond en de afhankelijke woning tot de bedrijfsruimte in de hier bedoelde zin.
Wilt u weten onder welk huurregime de uw overeenkomst valt, of heeft u een andere vraag over de regels die gelden in uw specifieke geval? Neem dan gerust contact of via 06 19 334 223 of bs@sellmeijeradvocatuur.nl